Biografie

De carrière van fluitiste Abbie de Quant getuigt van een grote veelzijdigheid en een sterke drang tot muzikaal avontuur. Zij is een meester op de dwarsfluit, en toont daarbij een verfrissende visie op het klassieke repertoire. Tegelijkertijd bezit zij het vermogen om ook met composities uit meer recente tijd haar gehoor in vervoering te brengen.

Abbie de Quant is een ware ambassadrice voor haar instrument en voor de fluitmuziek in het algemeen. Haar repertoire reikt van de barok tot de hedendaagse Westerse en Aziatische muziek. Abbie’s concerten zijn steeds weer een unieke belevenis. Haar spel roept een rijke schakering aan gevoelens en emoties op. Maar ook de artistieke dialoog die zij in speciale programma’s aangaat met andere kunstvormen, zoals poëzie, beeldende kunst en mime vormen een verrassende bijdrage aan de podiumkunst.

Veel componisten zijn door haar geïnspireerd tot het schrijven van nieuwe composities, onder andere Caroline Ansink, Jan Bus, Ron Ford, Willem Jeths, Otto Ketting, Astrid Kruiselbrink, Ton de Leeuw, Theo Loevendie, Chiel Meijering, Toek Numan, Jan Rokus van Roosendael, Joep Straesser, Kazuo Susuki, Bart Visman en Rob Zuidam.

Haar regelmatige optredens in de Kleine Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam (sinds 1992 organiseert zij daar een eigen serie) omvatten telkens één, speciaal voor haar geschreven compositie.
Abbie doorbreekt met regelmaat de grenzen van haar eigen vakgebied. Dans, mime, poëzie en beeldende kunst inspireerden haar onder meer tot programma’s als “Wishbone”, een performance voor fluit en harp en “Dripper” voor fluit, harp en slagwerk (geïnspireerd door de schilder Jackson Pollock), beide gecomponeerd door de Japanse componist Kazuo Suzuki. Willem Jeths schreef een performance voor fluit solo “Dwaallicht”gecombineerd met gedichten van Hans Faverey. De Amerikaans -Nederlandse componist Ron Ford componeerde “The Prince”met een door de fluitist voor te dragen tekst van John Fowles.

Een ander programma, “Oh beminnelijk litteken”, met gedichten van dichter/schilder Lucebert, werd getoonzet door Caroline Ansink voor spreekstem, fluit en bandoneon. Later bracht
Abbie nog een hommage aan Lucebert met de theaterproductie: “En ik val en ik ruis en ik zing…”, onder regie van Frans Weisz en op muziek van Chiel Meijering en Toek Numan. Ook onder regie van Frans Weisz bedacht zij de muziek – theater productie “De Caracal”. Een monoloog van Judith Herzberg op muziek gezet door Roderik de Man

Abbie de Quant studeerde bij Jan Prins, daarna bij Koos Verheul. Zij behaalde het einddiploma solospel Summa Cum Laude. Verder volgde zij cursussen bij de Italiaanse fluitist en pedagoog Severino Gazzelloni en ontving het ‘Diploma di Onore’ van de Academia Chigiana te Siena.  Zij won belangrijke prijzen bij nationale en internationale concoursen waaronder het Cum Laude Concours, het Belgisch-Nederlands Concours, het Gaudeamus Concours en de fluitconcoursen van Royan en München. In 1973 ontving zij de Prix d’Excellence.

Abbie de Quant trad op als soliste bij vrijwel alle vooraanstaande Nederlandse orkesten waaronder het Koninklijk Concertgebouw Orkest en vele buitenlandse orkesten met o.m. dirigenten als Luciano Berio, Roberto Benzi,Ton Koopman, Sir Raymond Leppard, Sir Neville Marriner, Kenneth Montgomery, Jean François Paillard, Ed Spanjaard, Hans Vonk, Hans Zender en David Zinman. Ook was zij regelmatig op de radio te beluisteren en trad op in diverse televisie programma’s.

Abbie de Quant was 33 jaar docente aan het Utrechts Conservatorium. Momenteel is zij verbonden aan het Conservatorium van Amsterdam.

Er bestaan tal van opnamen van haar werk bij onder andere EMI, CBS, Erasmus en Etcetera. Bij Challenge Records verscheen: “Hommage à Poulenc”, een cd met Franse en Nederlandse muziek voor fluit en piano (met Elizabeth van Malde, piano). In 2009 verscheen een nieuwe cd bij Challenge Records: “ Music in Motion uit Rusland, Georgië en Nederland ”, muziek voor fluit en piano.